Er is vandaag de dag sprake van een opmerkelijke heropleving van de belangstelling voor de zeventiende-eeuwse Nederlandse filosoof Benedictus de Spinoza. En dat niet alleen binnen de academische filosofie, maar vooral ook daarbuiten. Hij is opgenomen in de canon van de Nederlandse geschiedenis. Zijn naam duikt geregeld op in de media, in politieke discussies, in debatten over de verhouding godsdienst en politiek, over de multiculturele samenleving, over tolerantie en vrijheid van denken. Daarnaast blijkt zijn werk ook van betekenis te zijn op uiteenlopende terreinen als de neurowetenschappen, het denken over emoties en de zogenaamde praktische of therapeutische filosofie. Dit boek wil vooral het actuele belang laten zien van Spinoza’s denken, dat in bepaalde opzichten als tegendraads kan worden gekenmerkt. Het schetst een weg naar wat Spinoza het ‘ware goed’ noemt, een individuele levenskunst, waarin inzicht, deugd, macht, vrijheid en vreugde samenvallen. Het schetst ook een weg naar het ‘hoogste goed’, een tegelijk verleidelijk en realistisch perspectief van een samenleving waar de mens, juist door zich met anderen te verenigen, zijn hoogste eigenbelang realiseert. Het boek maakt korte metten met de nog steeds gangbare opvatting dat in Spinoza’s filosofie, net als bij de Stoïcijnen en Descartes met hun sterk rationalistische inslag, de ratio de emoties de baas zou kunnen. Een belangrijke basisidee in Spinoza’s werk is immers juist dat de rede niets vermag tegenover de passionele drijfveer van het ‘vlees’, totdat zij zelf tot passie wordt. De auteur schetst Spinoza als een realist, voor wie het gaat om de mens zoals hij is, en niet zoals hij zou moeten zijn. Zijn uitgangspunt van de identiteit van lichaam en geest heeft verregaande consequenties voor klassieke filosofische thema’s als de vrije wil, het (niet) bestaan van het kwaad en de relatie van wijsheid en geluk. Wat betreft Spinoza’s politieke filosofie lijkt zijn pleidooi voor de radicale vrijheid van denken naast zijn opvatting dat de staat de godsdienstuitoefening moet controleren en zonodig beperken, een directe deelname aan het actuele debat. Ten slotte neemt de auteur het voor Spinoza op ten aanzien van een vaak slecht begrepen en niet geaccepteerd thema in zijn denken: de positie van de vrouw in de democratie. Miriam van Reijen (1946) verzorgt een eigen opleiding Filosofie in de Praktijk op de Internationale School voor Wijsbegeerte in Leusden en houdt zich al jaren intensief bezig met Spinoza, met name met de praktische kant van zijn filosofie. Zij geeft regelmatig lezingen, workshops, leesgroepen en cursussen over de praktische filosofie van hem en van de Stoïcijnse filosofen. Zij schreef verder onder meer Emoties. Van Stoïcijnse apatheia tot heftige liefde (2005) en Spinoza in bedrijf. Van passie naar actie (2013).