‘Mama, wil je even wat Chinees voor me opwarmen?’ zegt Boelie. Het is half twee ’s nachts, op zich een uitstekend tijdstip om Chinees op te warmen, daar niet van. Maar als je pas vier bent liggen zulke zaken genuanceerder. Hij staat naast mijn bed met zo’n overdreven wakkere, glinsterende oogopslag die bij nadere beschouwing gevoed blijkt te worden door hevige koorts. De damp slaat van zijn blote lijfje als een gloeiende radiator vol nat wasgoed, en uit zijn bekje walmt de beruchte ziekekindertjeskegel van de betere Franse kazen. ‘Ik wil nog wat pekingeend met saus!’ schettert hij, en begint vervolgens overvloedig te braken, uiteraard net naast het prullenbakje dat ik hem snel onder de kin probeer te schuiven.