In 330 stichtte keizer Constantijn een nieuwe stad: Constantinopel. Al snel werd die stad `het nieuwe Rome genoemd. Vaak wordt beweerd dat het oude Rome vervolgens verviel en dat Constantinopel direct zijn plaats innam. Maar dat ging geleidelijk. In Twee steden legt Fik Meijer beide steden naast elkaar.
In Rome lieten de keizers het afweten en bezochten de stad niet meer; pausen sprongen in dat machtsvacuüm. Visigoten en Vandalen plunderden de stad. Het aantal inwoners liep terug. Tegelijkertijd werd de stad omgevormd tot het centrum van de christelijke wereld.
In de hoofdstukken over Constantinopel vertelt Meijer over de voorgeschiedenis en inrichting van de nieuwe stad. Over het Nika-oproer, dat in 532 bijna de hele stad in de as legde, en over de wederopbouw, met de Hagia Sophia als pronkstuk. En dan zijn er de pogingen om het Romeinse rijk in oude luister te herstellen en de desastreuze gevolgen van de pest. Het boek eindigt in het begin van de zevende eeuw, als de mediterrane wereld mede door de opkomst van de Arabieren een ander aanzicht krijgt.