Het christendom in de periode vóór Nicea was de tijd in de christelijke geschiedenis tot aan het Eerste Concilie van Nicea. Dit hoofdstuk behandelt de periode na het apostolische tijdperk van de eerste eeuw, circa 100 na Christus, tot Nicea in 325 na Christus. De tweede en derde eeuw zagen een scherpe scheiding van het christendom vanaf zijn vroege wortels. Tegen het einde van de tweede eeuw was er een expliciete afwijzing van het toenmalige moderne jodendom en de joodse cultuur, met een groeiend aantal adversus judaeos-literatuur. Het christendom uit de vierde en vijfde eeuw ondervond druk van de regering van het Romeinse rijk en ontwikkelde een sterke bisschoppelijke en verenigende structuur. De periode vóór Nicea had deze autoriteit niet en was meer divers. Veel variaties in dit tijdperk tarten keurige categorisaties, aangezien verschillende vormen van christendom op een complexe manier met elkaar samenwerkten.Joodse vervolging van de volgelingen van Jezus begon pas toen het christendom zich onder de heidenen begon te verspreiden en toen de joden de scheiding tussen henzelf en christenen beseften. Paul E. Davies stelt dat de gewelddadige ijver voor vervolging die sommige joden aan de dag legden, de kritiek op de joden in de evangeliën toen ze werden geschreven, verscherpt. Kerkvaders waren oude en invloedrijke christelijke theologen en schrijvers die de intellectuele en leerstellige grondslagen van het christendom legden. Er is geen definitieve lijst. De historische periode waarin ze bloeiden, wordt door geleerden het patristische tijdperk genoemd dat rond 700 na Christus eindigde (de Byzantijnse Beeldenstorm begon in 726 na Christus, Johannes van Damascus stierf in 749 na Christus).